De kofferbak
Dat doet ze nou áltijd als ik 's avonds achter haar de trap op loop. Vlak voordat we boven zijn nét even inhouden, nét even die voet wat langer in de lucht voordat ze hem weer op de eiken trap terugzet. Een paar seconden. Haar rechtervoet in die wollen grijze sok met bollen bungelt in de lucht. Mij er even aan herinneren dat ik hier niet de bepalende factor ben maar dat zij het tempo aangeeft. Ooit had ik dat aantrekkelijk aan haar gevonden. Dat moet jaren geleden zijn. Ik weet niet eens meer wanneer. En ik wil er ook niet aan terugdenken. Die rechtervoet, expres. Elke avond. Ik wil verdorie die trap op rénnen, rennen voor mijn leven.
Ik probeer het te ontwijken. Zeg dat ik de lamp in de kelder heb aangelaten. Dat ik de luiken hoor klapperen en dat zij echt alvast naar boven moet gaan zonder mij. 'Ik kom zo. Ga jij maar vast'. Ik roep het met overtuiging terwijl ik richting de kelder loop maar ze gaat niet. Ze wacht. Elke avond hetzelfde ritueel. Ik heb die trap altijd gehaat. Vanaf het begin. Het is niet mijn trap. Niet mijn stoffige vloerbedekking op de trap. Niet mijn splinterige leuning. En niet mijn tempo. Maar wel mijn vrouw.
'Bel je me als je er bent'? Ze vraagt het nonchalant. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is zoals bij andere koppels. Alsof er liefde in de vraag zit. Nee, ik wil je niet bellen. 'Ja, tuurlijk bel ik je als ik er ben schat'. Ik kijk haar niet aan als ik het zeg. Ik wil haar het liefst nooit meer aankijken. Ze is niet alleen dom maar ook lelijk. Vooral als ze lacht. Oerlelijk. Haar kleine kraaien-ogen lossen op in haar oogkassen en haar gezicht verandert in een vulkaanuitbarsting. Haar piekerige blonde haar veert mee op haar stoterige lach. Ik zou haar haar het liefst eigenhandig willen afknippen. De schaar ligt al jaren te verroesten in mijn nachtkastje.
Ik stap de auto in. Mijn eigendom. Klein en grijs. Precies zoals zij me altijd omschrijft als ik haar over me hoor praten aan de telefoon. Ik voel meer vrijheid in de auto dan daarbuiten. Niemand die me stopt door mijn voet van het gaspedaal te halen. Hier is mijn rechtervoet allesbepalend.
De auto ruikt anders. Ze heeft hem gebruikt. Ik ruik het. De stoel staat verkeerd, de spiegels staan verkeerd. Maar het is de goeie auto. Wat had ik nou gezegd? Ze zou het nooit meer doen! Ik wil het uitschreeuwen van woede maar ik weet niet welke woorden ik moet kiezen. Ik bal mijn vuisten en leg ze op het stuur. Ik knijp mijn ogen dicht en schud mijn hoofd. Er komen geen scheldwoorden. Of ook maar enig ander geluid uit mijn mond.
Dan hoor ik het geklik van haar hakken. Ze loopt om de auto heen en tikt op mijn raam. Ik wil het raam niet opendoen, ik kijk recht voor me uit. Het tikken wordt luider, ze gebruikt de trouwring om kleine stipjes in het glas achter te laten. Mijn glas. 'Je bent je portemonnee vergeten', roept ze luid tegen het raam alsof ik doof ben. Ik zie haar armen grote zwaaibewegingen maken vanuit mijn ooghoek. Alsof ze een ruitenwisser nadoet. Ik draai mijn hoofd naar links en het raam is beslagen. Als ik het raam naar beneden draai dempt ze haar volume niet. 'Je bent je portemonnee vergeten!'. 'Behalve grijs en klein begin je nu ook al vergeetachtig te worden'. Ze zegt het smalend. Ik wou dat ik jou kon vergeten en ergens op de keukentafel achter kon laten. Ik pak de portemonnee zonder iets te zeggen uit haar zonnebankbruine handen en gooi het op de bijrijdersstoel. Ik knik tegen mezelf en geef plankgas.
Gelukkig ben ik niet vergeten mijn koffers in de kofferbak te leggen.