De zeespiegel
Of ik mijn vraag nog een keer, maar dan in haar Zeewatertaal kan stellen. Ze fluistert me vriendelijk in lange lage golven toe. Geen spettertje aan de lucht. 'Ik viel laatst trouwens stil van je vliegerkunst, met verkleumde swipevingers toverde je een watervlug luchtballet aan de zeeblauwe horizon'.
Mijn adem stokt. Het bloed stijgt naar mijn wangen.
Dan kust haar compliment mijn blote voeten. De schelpen draaien trots op hun rug bij mijn zucht.
Ze heeft me gezien op die moeilijke jaarlijks terugkerende dag! Ik vond de zee al zo opvallend kalm terwijl het verschríkkelijk hard waaide. De vlieger vloog een paar keer bijna uit mijn handen.
'Hou je van mensen, ik bedoel, hou je van de moderne mens?', vraag ik ietwat beschaamd in mensentaal. Ik kijk haar hoopvol aan en zie in de verte honderden molens wieken. Tegelijkertijd, alsof ik op spitzen loop, wil ik de zeesterren onder me behoeden voor mijn voetafdruk. Ik word duizelig. Alles draait om balans, schreeuwen mijn gedachten me op de valreep nog toe.
Schuimbekkend. Zand in mijn ogen. Spetters in mijn gezicht. Gebulder in mijn oren. Mijn haren als zeewier om mijn nek. De zee is boven me en de lucht is mijn grond. Ik ben voor heel even mijn vlieger.
Tot ik met beide billen op de grond plof. Een kleine krater in het zand. Stilte.
Zo stil heb ik het nog nooit gehoord.
'De mens is opgedroogd. Ligt verzuurd en verbrand op mijn bedding. Gaat kopje onder aan zijn eigen egosysteem. Dobbert ankerloos rond en heeft zijn eigen natuur en natuurlijke zijn onderweg overboord gegooid.
Laat de mens zich spiegelen aan mij!
Ik leef vanuit overvloed. En eb natuurlijk. Vernieuw mezelf elke dag en stroom over. Ik spiegel me niet aan andere zeeën, omdat we één zijn. Ik hoef niets te delen met andere zeeën in een zielloze hydro-app. Om te kunnen dragen wat is vergaan. En om vervuld te zijn van mijn bestaan. Ik ben overal aanwezig en onmisbaar voor alles wat leeft. En ben altijd in verbinding met alles en iedereen.
Net zoals de natuur van de mens in wezen is.
Maar de mens is inmiddels, tja, hoe zal ik het zeggen, oppervlaktewater geworden. En ik kan het weten. Er is tenslotte niemand die beter weet wat diepgang is dan ik.
Je vroeg of ik van de moderne mens hou? Jazeker, omdat ik hou van alles dat leeft. Maar ik kan ook gemakkelijk zonder de mens, dat deed ik miljoenen jaren. De mens kan alleen niet zonder mij. Dat is een waarheid als een zeekoe.
Mag ik misschien tot slot nog een visje uitgooien?
Vergeet ook de bergen, de dalen, de rivieren, de vlakten, de bossen en de woestijnen niet.'
Deinend van bil naar bil duw ik mezelf met mijn handen op uit mijn met zeewater gevulde krater. Hij blijft zich vullen, en overstromen. Ik kijk naar haar en zie dat de lavendellucht bezaaid is met honderden losgeslagen vliegers. Ze bereiken bijna de wieken van de molens.