Ik lieg dus ik besta

In een innige omarming met de groene wasmand steek ik op goed geluk de straat weer over. Met moeite kijk ik boven de wasmand uit en op vooral mijn gehoor waag ik de grote oversteek. De gifgroene kleur die in de winkel nog spannend was, vloekt bij thuiskomst met de rest van mijn douche-interieur en ik besluit hem subiet te ruilen. Ik ruik een praktijkopdracht. Met een vrolijk goedemiddag loop ik voor de tweede keer de huishoudwinkel in en baan me een weg tussen de schappen richting badkamerartikelen. De verkoopster heeft me in haar getrainde vizier. 'Hij bevalt niet?', vraagt ze licht verontwaardigd. 'Hij is voor mijn buurman. De groene vindt hij spuuglelijk, hij wil de blauwe', zeg ik iets te ingestudeerd. Ik verruil de wasmand voor een blauwe en in een nieuwe omhelzing verlaat ik de winkel. Het blauw kleurt precies bij de muren.

Liegen mag niet. Mijn moraal zegt dat liegen verboden is. Mijn aangeleerde calvinistische inslag doet daar nog een flinke schep bovenop en komt tot de conclusie dat mijn liegexperimenten lukken, maar dat ze niet voldoen aan de heersende normen en waarden. Maar ik heb er tabak van. Ik wil leren liegen voor mijn eigen gewin. Ik heb mijn eigen cursusmateriaal geschreven en voer de praktijkoefeningen met spanning uit - en soms met schuldgevoel. Ik wil leren de kortste weg te bewandelen die voor mij de meeste voordelen oplevert. Zonder anderen te schaden, dat dan weer wel. Als ik tegen een verkoopster kan liegen kan ik het ook in een sollicitatiegesprek. Dan kan ik zeggen dat dit mijn droombaan is, dat ik werk erg belangrijk vindt, en dat ik deze baan niet wil vanwege de weinige uren en het hogere salaris, maar vanwege de inhoud en de competenties die gevraagd worden. Die ik natuurlijk allemaal als naturel bezit. Bij elke competentie studeer ik een voorbeeldsituatie in, voor de spiegel, zodat ik het zelf ga geloven. En ik als resultaat straks een goedbetaalde baan heb - met vooral veel kostbare vrije tijd. Vrije tijd die nieuwe soortgelijke uitdagingen met zich meebrengt.

Voor de vriendin die iets te vaak belt, heb ik een geheim. Ze weet niet dat ik nummerherkenning op mijn vaste telefoonaansluiting heb. 'Ik had je nog gebeld gisteravond, maar je was er niet'. Ik was er wel maar had geen zin om op te nemen', wil ik in alle eerlijkheid zeggen maar ik besluit mijn geheim mijn geheim te laten en lieg dat ik onder de douche stond en de telefoon niet gehoord had. Deurbelherkenning heb ik niet. Een kleine onzichtbare camera zou uitkomst bieden, en dan zou ik -met moeite- kunnen kiezen wie ik wanneer binnenlaat. Nu is mijn slaapkamerraam open en staat mijn fiets voor de deur als tekenen van aanwezigheid. En weet niemand of ik open wil doen, behalve ik. En zolang ik niet durf te zeggen dat het bezoek me op dit moment niet uitkomt -zonder uitleg of verantwoording- kies ik voor de kleine leugen en geef ik soms niet thuis.

Hoe meer ik lieg, hoe makkelijker ik de naakte waarheid spreek. Als ik mezelf toesta te mogen liegen, wordt de waarheid spreken een eitje. Terwijl ik tegenover een nieuw verworven kennis in het café zit, vertel ik hem dat hij min of meer een project is, dat ik bij hem wil oefenen om eerlijker te zijn - soms voorafgaand of gemengd met een noodzakelijke leugen. En dat hij dat vooral niet persoonlijk moet opvatten en als ik het goed uitvoer, hij er niets van zal merken. Hij waardeert mijn eerlijkheid en openbaart me op zijn beurt dat hij er -voor zijn gewin- naast zijn vaste vriendin een aantal losse vriendinnen op nahoudt en hij het niet erg zou vinden als ook ik me bij zijn verzameling zou willen scharen. Ik doe alsof ik niet geshockeerd ben en betrap me op een correct uitgevoerde gedragsleugen - en vriendelijk sla ik zijn voorstel af. 'Ik moet er niet aan denken', denk ik in gedachte. Daar is geen woord van gelogen. Gelukkig is mijn moraal nog significant aanwezig. Alhoewel ik in zijn ogen nog een lange weg te gaan heb.