Na de laatste ronde
Ze groeiden op aan de rand van een klein Mexicaans stadje dicht bij de Amerikaanse grens. Een stoffige houtwerkplaats, het oude rund aan een lier op het stuk verdord gras naast de maïsvelden, de violette jacarandabomen wuifden hem toe door het keukenraam. Als kind tuurde hij uren door de spleten van het versleten hek dat zijn ondergrond omheinde, de waakse zwerfhond keek stilletjes met hem mee. De grommende pick-up truck vertelde hem wanneer zijn vader in zijn nabijheid was.
Eduardo werd tien weken te vroeg geboren, op een warme zondagochtend. Zijn zus Lucía kwam drie jaar na hem ter wereld, precies op de uitgerekende datum. Ze was grof van postuur en had een explosief karakter; van kindsaf aan sloeg ze wild van zich af. Ze werd de enige boksinstructrice in de wijde omtrek van Nuevo Laredo. Haar zwarte lokken, haar bokshandschoenen aan elkaar geknoopt om haar nek, haar verende tred, ze liep zoals ze in de boksring haar voeten springerig verzette. Hij had haar niet één keer gemist sinds ze op haar negentiende naar de stad verhuisde. Haar brieven had hij nonchalant en ongeopend op de keukentafel gegooid.
Eduardo en Lucía hadden langs elkaar heen geleefd, in hetzelfde huis en tussen zelfgemaakte meubels. Hij leek niet op haar, bezat niets van haar temperament. Eén keer had hij gedaan alsof. Hij raapte zijn gillende zusje van de grond en bond haar strak, met het touw waar het toen nog wilde kalf aan werd geleid, aan haar middel om een paal. De overtuiging ontbrak. Ze wist zich gemakkelijk te bevrijden.
Zijn geboorte herinnerde hij zich als de dag van gister, vooral hoe de chirurgen hem te vroeg van zijn moeder scheidden. Volgroeid was hij niet, zijn hartslag was te traag. Hij hoorde de dokters druk praten en voelde de pijn van het ziekenhuislicht aan zijn gesloten ogen door zijn moeders buikwand heen. Hij zocht een plek om zich te verstoppen maar het was te laat. Hij hoorde hoe het scalpel vlak boven hem de huid van zijn moeders buik in tweeën ritste. Zijn kleine handen kneep hij tot vuisten, ze zochten houvast aan de baarmoederwand. Tot hij de warme lucht voelde neerdalen op zijn naakte ruggetje. Twee doktershanden in plastic handschoenen grepen zijn kleine lichaam en trokken hem gehaast omhoog, schurend met zijn billen langs de opengesneden huid. Hij krijste, maar de chirurgen vatten zijn kreet op als een gezonde longfunctie. Zijn kleine lichaam verslapte en als levenloos hing hij in de handen van de chirurg, om vervolgens weggedragen te worden naar de intensive care.
Elke avond, vlak voordat hij liggend op zijn zij in slaap viel, dook een tweede herinnering op. Het was aan het begin van zijn derde levensjaar, op de dag dat zijn kleine lijfje zoekraakte. Hij kon net lopen en nieuwsgierig volgde hij de hond richting maisvelden. De maïsstronken leken bomen, het losse zand was droog en warm. Hij sneed zich dikwijls in zijn armen en handen wanneer hij de scherpe maïsbladeren opzij duwde. Hij liep en liep, honderden pasjes in het witte zand langs ontelbare maïsstronken, de herhaling maakte hem duizelig. Vermoeid liet hij zich op zijn blote knieën vallen. Vijf uur later werd hij, zijn ogen open en liggend op zijn linkerzij, door zijn vader gevonden, de piepende hond was als gids voor hem uit gerend, rechtstreeks naar de plek waar Eduardo lag. Hij had hem eerder moeten vinden, de uren hadden dagen geleken. Zijn vader hielp Lucía ter wereld, terwijl Eduardo, met het zand om zijn mond geplakt en zijn knieën tot aan zijn kin opgetrokken, voor de tweede keer in zijn jonge leven verlangde om gered te worden.
Eduardo deed zijn best niet op te vallen, te doen alsof hij was als alle andere jongens, alsof hij leefde met eenzelfde bezieling. Hij wist niet waar zijn hart zat en hoe het klopte. Hij deed wat zijn ouders hem vroegen, probeerde te zijn zoals zij wensten. Hij stuitte op een leegte, vooral aan het einde van de dag wanneer hij bloot in de badkamer stond, en gewassen was. Gehaast droogde hij dan zijn lichaam, schuurde de handdoek over zijn rug. Hij was nooit snel genoeg. De leegte sijpelde door de poriën van zijn huid naar buiten, er was geen stof om die leegte te absorberen. Verstijfd stond hij voor de spiegel. Tranen kwamen niet, verdriet voelde hij niet. Bewegingsloos stond hij aan de koude grond genageld. Had hij zichzélf jaren geleden maar aan een paal geknoopt.
Hij kleedde zijn lichaam onopvallend, zijn donkere krullen hield hij met een elastiek bij elkaar, de meetlat zat in de borstzak van zijn lichte loszittende tuinbroek. Hij praatte niet veel, hij keek naar anderen wanneer hij deed alsof hij luisterde. Hij lachte om een grap, in reactie op een liefkozend gebaar of in een onhandige situatie, zoals hij bij anderen zo vaak gezien had. Het voelde nooit als een eigen lach.
Hij sprak monotoon, bijna mechanisch volgden zijn woorden elkaar op, ook al trainde hij zichzelf voor het slapengaan elke avond om ritme en melodie in zijn stem te krijgen. Zijn ouders vonden het moeilijk om lang naar hem te luisteren, hun aandacht verslapte snel. Dat was hem vaker opgevallen. Het stak hem altijd weer, een korte steek in zijn maagstreek. Tijdens haar zeldzame korte bezoeken aan huis luisterden zijn ouders urenlang naar Lucia's verhalen zonder haar één keer te onderbreken. Hun moeder las haar korte brieven vol trots hardop voor; de bokspassages las ze sneller, en binnensmonds. 'Vraag je of Eduardo me komt opzoeken?' Elke brief eindigde met dezelfde vraag. Hij had weinig behoefte gevoeld het geluk van zijn zus van dichtbij te gaan aanschouwen.
Op zijn achttiende werd hij de meubelmaker die zijn vader voor hem in gedachten had. Het stond lang geleden al vast, zijn vader had het in sierletters laten drukken op zijn geboortekaartje. Eduardo had niets met bomen, wel met het hout dat voortleefde als de boom gekapt was. Bamboe was zijn favoriet, hij hield van de lichtheid van bamboe, buigzaam en bewerkelijk als het was. Hij drukte stiekem zijn neus tegen de verse bamboestruiken en inhaleerde diep, zijn adem hield hij even in, hij wilde de geur zo lang mogelijk bij zich houden.
In het begin brachten hij en zijn vader uren door in de werkplaats, meestal zwijgend. Zijn vader had altijd genoten van het alleenzijn, een prater was hij nooit geweest. De meubels vroegen hem niets, hij hoefde niet met ze te onderhandelen en op antwoorden wachtten ze niet.Het duurde niet lang voordat hij wist hoe hij uit bomen meubels moest maken, maar zijn vader evenaren lukte hem niet. De bezieling in zijn arbeid ontbrak. Hij maakte dode stoelen.
Eduardo vroeg het zijn ouders vaak maar voelde niets bij hun antwoorden. Natuurlijk was hij net zo belangrijk als Lucia, natuurlijk hoefde hij zich niet de mindere te voelen, natuurlijk hielden ze van hem. Dat hij daar aan kon twijfelen. 'Wat wil je van me horen Eduardo?' Zijn moeder had het zo vaak gezegd. 'Ik wil jullie onvoorwaardelijke liefde horen en zien.' Hij zocht overal, in de donkere gangkast, onder zijn ouders bed, in het kleine nachtkastje aan zijn vaders bedkant. Onbegrepen en met lege handen staakte hij zijn zoektocht.
Ze wilden niet luisteren. Ze hadden nooit naar hem geluisterd. Hij was wie zij in hem zagen en de moeite om hem echt te leren kennen namen ze nooit. 'Ik ken je als geen ander.' Zijn vader sprak het uit als een voldongen feit. Hij vroeg hem nooit of hij gelukkig was. 'Neem jij het nieuwe hout mee naar de werkplaats, Eduardo?' De dagelijkse uiting van genegenheid waarmee hij het moest doen. Hij sleepte zich een ongeluk.
Hij voelde zich als het stuk land dat zijn vader bezat. Het land protesteerde nooit, absorbeerde alles gelaten, als een spons. Ze hadden nooit aan de aardbol gevraagd of ze het land mochten toe-eigenen, laat staan bewerken. Net zo min hadden ze die vraag ooit aan Eduardo gesteld. Het was geen kwartetspelletje. 'Mag ik van jou je wil en je eigenheid? Dan krijg jij van mij 'levenslange zorgen.' In gedachten hoorde hij het zijn moeder zeggen.
De wanhoop doemde steeds vaker op in zijn zwarte thee vlak voordat hij een slok nam, zat onberoerd op de vensterbank van zijn slaapkamer wanneer hij na het ontwaken 'n vluchtig moment naar buiten keek, vermengde zich met het koude water van zijn ochtenddouche. Nooit zou hij kunnen voelen wat het was om lief te hebben, om geliefd te worden, om vanuit zijn hart te spreken of te zwijgen. Nooit zou hij oprecht kunnen lachen om iets dat hij zelf een lach waard vond. Nooit zou hij iets van Lucía's temperament kunnen voelen.
Hoe stiller hij werd, hoe meer hij besefte dat hij niet de zoon was die zij wensten. Even wist hij zijn stilte te verbloemen, een laatste stuiptrekking. Hij ensceneerde zijn verliefdheid, op zijn hart rekende hij niet meer, de vlinders in zijn buik ontbraken. Hij koos de even oude Elisa om verliefd op te worden, het goedlachse gedrongen nichtje van de buurvrouw, dat minstens één keer per week met haar ogen op de weg gericht sloffend hun huis passeerde. Elisa was binnen handbereik, maar niet zo dichtbij dat ze dagelijks in elkaars nabijheid zouden verkeren, dat idee deed hem huiveren. Eduardo wist dat Elisa altijd verliefd was, hij had zijn moeder er vaak met de buurvouw over horen praten, ze lachten er nog vaker om. Elisa was niet kieskeurig, ze was verliefd om het verliefd zijn.
Hij had zijn ouders een plezier gedaan, hij zag het aan de twinkeling in hun ogen als hij en Elisa hand in hand het erf op liepen. Hij was even trots op zijn aanpak, zijn prille liefde zag er geloofwaardig uit. Hij lachte lief naar Elisa als ze hem tegemoettrad, hij kuste haar in het bijzijn van anderen, nooit als hij alleen met haar was. Met groot gemak bedacht hij een alibi in, het leek op het gemak waarmee Elisa van liefde ruilde, om niet met haar alleen te hoeven zijn. Het kostte hem bergen energie, meer dan hij voorradig had. Hij had moeite te anticiperen op haar soms onvoorspelbare gedrag. Hij hield zijn verliefdheid niet lang vol. Het lachen verging Elisa na een samenzijn van een paar lange eenzame weken. Ze slofte steeds langzamer richting zijn huis. Nog voordat zij de kans kreeg om met haar nieuwe liefde te breken en verliefd te worden op een volgende, wees Eduardo met een nagebootste reden zijn aangeleerde liefde de zelfgemaakte deur.
Schuld voelde hij niet tegenover Elisa, hij betekende voor haar niet meer dan een tijdelijke opvulling en dat was wederzijds, alleen waren zijn motieven net anders dan de hare. Een nuanceverschil. Ze hielden elkaar op dat vlak goed in evenwicht. Hij was vierentwintigenhalf en doodmoe. Hij sleepte zich voort, zijn tuinbroek leek zwaarder dan ooit. In de ene achterzak twee herinneringen, in de andere een verlangen. Hij wilde niet langer zijn dagen vullen met buitenkanten, spiekbriefjes, trucs en aanpassingen. Zo wilde hij niet oud worden. Hij moest het over een andere boeg gooien. Met haar brief in zijn hand nam hij een besluit.
Hij pakte zijn kleine rugzak terwijl zijn moeder zittend aan de keukentafel boterhammen voor hem smeerde, hij zat niet te wachten op haar boterhammen. Ze stopte hem geld toe dat voor Lucía bestemd was. Hij bleef niet langer dan één dag, zijn vader kon hem onmogelijk missen in de houtwerkplaats. Zijn zelfgemaakte meubels waren altijd op tijd klaar, hij had in zijn leven niet één meubelstuk te laat afgeleverd. Daar kon niets en niemand iets aan veranderen.
Ze leek gegroeid. Een korte omhelzing, hij voelde zich bijna knakken in haar gespierde bovenarmen, haar nek stond fier op haar brede schouders. 'Ik ben blij dat je er bent, ik had de hoop opgegeven dat je me nog zou komen opzoeken, ik heb je gemist.' Hij glimlachte. Zeggen dat hij haar gemist had kon hij niet. 'Ik was zo bang dat je me kwalijk nam dat ik ben weggegaan.' Over haar plotselinge vertrek hadden ze nooit meer gesproken. Ze had hem in de steek gelaten. Zij had hem opgescheept met hun ouders.'Ik moest de knoop doorhakken, ik moest thuis weg Eduardo, anders was ik als mama geworden, dan was ik nu getrouwd, met aan elke hand een kind. Ik wilde haar niet worden. Je hebt mijn razernij van dichtbij meegemaakt, het werd alleen maar erger, ik moest weg daar, weg van hen en van jou.' Ze bleef hem strak aankijken.'Ik heb nooit mét papa kunnen praten, hij praatte alleen maar tégen me. Papa deed mededelingen, terwijl ik schreeuwde om medeléven. En wat deed hij? Hij verstopte zich in zijn eigen bos, zijn jachtgeweer geladen. Als ik niet was weggegaan, was mijn woede me van binnen gaan aanvreten.' Het leek op zijn wanhoop. Eduardo zag haar knappe gezicht verstillen, hij had zijn antwoord allang klaar.
'Maar dankzij jou kan ík niet meer weg. Alles wat ze voor óns in gedachten hadden heb ik in mijn eentje moeten dragen. Twee voor de prijs van een. Vader vermoordt me als ik weg zou gaan, ik zou bij god niet weten waarnaartoe, er is geen plek waar ik naartoe wil. Ik weet niet eens of ik van meubels maken houd. Ja, het is me aangeleerd om ervan te houden. Verder kan ik niets, weet ik niets, ik heb geen talent zoals jij.' Ja, een kameleon-zijn, dat was zijn talent. Lucia vervolgde.
'Ik heb altijd hun hete adem in mijn nek gevoeld, ben doodsbang geweest om van hun aangelegde paden af te dwalen. Je weet hoe het bij mij gegaan is, de ruzies voordat ik vertrok, je was erbij. Ze waren voor mij een bevestiging. Ze hadden het beste met me voor zolang ik deed wat in hun draaiboek voorkwam. Boksen stond er niet in, dat heb ik er zelf in geschreven. Ik heb mijn eigen talent geschapen, ik weet niet of ik van nature bokster ben. Ze zullen het me nooit vergeven, meisjes boksen niet, en zeker niet hún meisje. Niet één keer zijn ze bij een wedstrijd geweest, weet je hoe dat voelt? Binnenkort heb ik een van mijn belangrijkste wedstrijden en zij zijn er niet bij. Maar het is goed zo, ik heb er vrede mee, ik boks liever zónder hen dan dat ik een kloon was geworden mét hun steun.' Haar gezicht stond trots.
Hij leek meer op haar dan hij gedacht had. Op weg naar huis herhaalde hij in gedachten haar woorden. Wat zij kon moest hij ook kunnen, maar dan beter, op zijn eigen manier, zonder één stoot uit te delen.
Hij had het spreekwoord niet zelf bedacht maar het was op zijn lijf geschreven. Het werd zijn eerste gedachte na het ontwaken. 'Wie niet horen wil, moet maar voelen'. De woorden galmden na in zijn hoofd als een mantra. Een andere uitkomst zag hij niet meer. De hoop dat hij ooit zou vóelen hoe onvoorwaardelijk hun liefde was, had hij opgegeven. Hij moest zijn ouders testen, hun liefde voor hem forceren, tentoonspreiden als in een vitrine, hun buitenhek openbreken, desnoods verbranden. Met zijn meetlat meten hoe groot hun hart was. Het was voor het eerst in zijn leven dat hij waarde begon te hechten aan een geloof.
Het werd een dagtaak. Hij deed het zo onopvallend mogelijk, zijn ouders mochten onder geen beding de kans krijgen om alles te bederven. Als ze het te vroeg zouden ontdekken zouden zijn kansen verkeken zijn, ze zouden gewonnen hebben. Ze zouden hem op eigen terrein verslagen hebben, de gedachte maakte hem nerveus. Hij had zijn ouders nooit veel gevraagd, dit moesten ze hem wel gunnen. Het moest hen in de weg gaan zitten, hun schuldgevoel moest torenhoog worden, hoger dan hun schulden ooit geweest waren. Ze zouden niet meer om heen kunnen, voor het eerst zou hij onmiskenbaar aanwezig zijn.
Na elke overgeslagen maaltijd liep hij met een lege maag de tuin in en kerfde met zijn zakmes een streepje in de boom die de meeste schaduw gaf. Hij begon met het ontbijt. Hij veranderde zijn vaste dagindeling en stond vroeger op dan hij gewend was en vroeger dan zijn ouders, tegen zessen. Nee, hij hoefde niets, hij had allang ontbeten als zijn moeder 's ochtends vroeg waar hij zin in had. Hij genoot ervan, meer dan zijn honger hem dwarszat. Hij leefde op, drie maal daags. Hij had zijn ouders in de tang en ze wisten het niet. Eduardo groeide. Fluitend streepte hij na elke overgeslagen maaltijd een nieuw recht lijntje in zijn nieuwe lievelingsboom. Zijn maag knorde tevreden.
Met een voldaan gevoel schoof hij zijn bord met eten naar het midden van de tafel, steeds vaker leegde hij op een onbewaakt moment zijn bord in de vuilnisbak. 's Avonds at hij vaker alleen, zijn moeder leek zijn excuses te geloven. Wanneer ze hem riep voor het avondeten zei hij met een uitgestreken gezicht zei hij dat hij al gegeten had, dat hij liever bij zijn meubels bleef, ze wachtten immers op een nieuwe laklaag. Zijn vader knikte opgetogen wanneer Eduardo zei dat hij niet aan tafel kon verschijnen, dat er belangrijke tafels op hem wachtten.
Zijn honger leerde hij beheersen, hij leerde leven met een leeg hoofd op een romp met een lege maag. Hij dronk meer dan anders, het voelde dan even alsof zijn maag gevuld was. Als de honger opspeelde troostte hij zich met de gedachte dat het tijdelijk was, en dat het snel over zou zijn. Zijn verlangen droeg zijn honger voor hem. Straks zou hij hun onvoorwaardelijke liefde voelen, hij zou deel gaan uitmaken van hun gezin. Hij had er zijn hele leven naar verlangd. Het eten zou hem weer smaken. Het was nu slechts een kwestie van doorzetten.
Zijn ranke lichaam werd magerder, zijn wangen vielen in, de bandjes van zijn tuinbroek gleden van zijn afhangende schouders. Zijn ouders aten even smakelijk als altijd, drie maal daags. Zijn moeder sneed, raspte en verkruimelde dagelijks urenlang haar liefde in elke maaltijd. Ze was niet alleen dol op koken, ze was een meesterkok. Op dag vijf riep zijn moeder hem bij zich in de keuken, ze was druk in de weer met de voorbereidingen voor hun avondmaal.
Eduardo schoof de keukenstoel onder de tafel vandaan, ging zitten, kruiste zijn enkels, sloeg zijn armen over elkaar. Hij voelde meer houvast met zijn armen om zijn dunne lichaam geklemd. Zij moeder bleef aan het aanrecht staan, ze praatte tegen het keukenraam terwijl ze de kraan opendraaide. 'Je eet weinig de laatste dagen, voel je je niet goed?' Ze had het gezien, dat was niet de bedoeling.'Iedereen eet weleens minder, ik heb gewoon niet zo'n trek, het zal wel aan het weer liggen.' Ze wierp een vluchtige blik over haar schouder, keek hem onbegrijpend aan. Ze geloofde hem niet. Gehaast en met grote precisie veegde ze het zand van de schijfcactus op het aanrecht richting spoelbak. Het leek op strijken. 'Ben je soms ziek?'. 'Nee, ik ben niet ziek, wat zou mij nu moeten mankeren? Met mij gaat het toch altijd goed?'. 'Wat is er met je aan de hand, Eduardo?' Ze zuchtte.
Als hij nu open kaart zou spelen zouden ze hem een aansteller vinden, nu was te vroeg. Hij moest volhouden, vooral niet toegeven. Als hij nu zou gaan eten, was alles voor niets geweest. Hij zou herstellen en alles zou zijn zoals het altijd was geweest. Ze zouden hem een tijdelijke gekte toeschrijven, 'weet je nog, vader, die dagen dat Eduardo niet meer wilde eten.' Hij hoorde het zijn moeder zeggen, er smakelijk en gekscherend om lachen. Zijn kaarten waren nog niet geschud. 'Bemoei je met je eigen zaken, zoals altijd, dan doe ik dat ook, oké?'. 'Maar je eet zo weinig, wij maken ons zorgen.' Ze nam plaats op de keukenstoel naast hem. Eduardo stond op, verhief zijn stem.
'Wij? Zei je 'wij'? Ben je in tweeën gesplitst? Hou in godsnaam op met praten voor vader, waarom kan hij zijn eigen zegje niet doen? Krijgt hij het niet over zijn lippen om toe te geven dat hij zich zorgen maakt? Waar is hij nu eigenlijk, vond hij het niet belangrijk genoeg om met mij te praten? Ach, laat ook maar, hij heeft altijd meer van bomen dan van mensen gehouden.' Hij had zichzelf nog nooit zo horen praten, het leek op Lucia's manier van spreken. De honger had hem kribbig gemaakt.
'Dus jij wilt weten wat er is? Ik geloof er geen barst van. Je wilt alleen maar horen dat ik weer ga eten, verder niets. Heb je je weleens afgevraagd waarom Lucia plotseling is weggegaan? Weet jij wie ik ben, kan jij me vertellen wie ik ben? Het enige dat ík weet is dat ik jullie zoon ben, daar moet ik het mee doen, weet je hoe leeg dat voelt? Leeg, wat zeg ik, uitgehold!'
'Doe niet zo raar, je raaskalt. Heeft Lucia je besmet? Vanavond eet je gewoon mee.' Ze luisterde niet meer, ze had haar antwoord al klaar voordat hij uitgesproken was. 'Wie denk jij wel niet wie je bent?' Ze raasde. Hij wilde helemaal niet bedénken wie hij was, hij wilde het wéten.
'Eduardo eet niet meer, doe iets!' Zijn vader reageerde onverschillig op haar radeloosheid, hij liep zonder op te kijken langs hen heen. 'Ach, dat waait wel weer over, let maar niet op hem, wacht maar tot hij echte honger krijgt.'
Het begon niet te waaien. Zijn moeder leek even terug te slaan. 'Wat jij kunt, kunnen wij ook. Zolang jij niet meer eet, praten we niet meer tegen je.' Ze deden maar, niet eten was erger dan niet praten. Eduardo bleef overslaan, keer op keer, zijn lippen hield hij strak op elkaar geklemd. Ze zeiden niets meer. Het werd doodstil in huis. Alleen de meubels leken te praten. Zijn vermoeden was bevestigd.
Op de dertigste dag protesteerde zijn lichaam hevig. Dertig dagen zonder eten, negentig streepjes in de boomschors, de geur uit de keuken deed zijn maag pijnlijk krimpen. Zijn tijd begon te dringen, hij begon op te raken, hij kon zijn lichte lichaam onmogelijk nog langer dragen. Nog één dag zonder eten en hij zou instorten. Dat kon niet, dat mocht niet, hij wilde niet dood op zijn vijfentwintigste. Dat was nooit zijn opzet geweest.
Er was voor hem maar één antwoord mogelijk geweest. Hij had zijn ouders op dag vijf huilend op hun knieën voor hem zien zitten, smekend dat hij weer zou gaan eten. Ze zouden alles veranderen dat hij maar wilde. Ze zouden vijfentwintig jaar goedmaken in één avond. Ze zouden zijn wensen en behoeften eerbiedigen en oprecht vragen of ze zijn hart mochten lezen. Ze zouden hem eindelijk willen leren kennen, ze zouden willen weten wie hij was, hij had er zo lang op gewacht.
Hij had haast. De tijd had hem bijna ingehaald. Hij dreigde zichzelf te verliezen. Zichzelf, en zijn ouders erbij. Het was bijna te laat. Nog even en hij had niet eens tijd meer over om zichzelf te leren kennen. Laat staan zijn ouders.
Het bericht kwam per telegram, de telefoon was al dagen stuk, de monteur stond geboekt voor overmorgen. Eduardo zat uitgemergeld aan tafel. Vader stond ongemerkt in de deuropening met een blik in zijn ogen die Eduardo nog nooit eerder gezien had. Hij sloeg zijn ogen naar de grond, zijn maag kromp ineen, de misselijkheid maakte hem duizelig.
'En nu gaan we naar het ziekenhuis!' Zijn moeder krijste, de tranen liepen over haar wangen. Haar woorden leken te zweven, ze bereikten hem nauwelijks. Langzaam rechtte hij zijn rug, pijnscheuten doorboorden zijn lichaam. Zijn vader wilde inbreken, maar Eduardo was hem voor. 'Breng me naar het ziekenhuis.' Het leken zijn laatste krachten. Uitgeput en buiten adem, zijn ruggengraat klapte tegen de houten leuning van de stoel. Zijn vader liep zwijgend richting Eduardo, gooide het gekreukelde telegram voor hem op tafel. Het daalde zachtjes, licht wiegend neer, gevangen in de stroming van Eduardo's hijgende uitademing. 'Lucía ligt in coma.' Zijn bibberende handen reikten naar het telegram, in een stuiptrekking verfrommelde hij het tot een propje. Zijn hoofd viel op tafel.
Hij opende zijn ogen, het felle ziekenhuislicht deed zijn ogen tranen. Voorzichtig rechtte hij zijn rug, moeizaam, zijn hart klopte in zijn keel. Hij voelde een lichte bries langs zijn bovenlichaam, een rilling liep over zijn rug. Wazig keek hij om zich heen, het bed naast hem was leeg. De vloeistof in het infuus aan zijn linkerarm druppelde ritmisch, up-tempo. Hij had geen idee welke dag het was, het moest een ochtend zijn, het schrale zonlicht voelde als ochtendlicht. Zijn ouders zag hij niet. Er was niemand in de kamer, geen ouders, geen Lucía.
Paniekerig drukte hij op de rode alarmknop naast zijn bed. Het duurde lang voordat de kleine zuster zijn kamer in dribbelde. Ze reageerde opgelucht op zijn levendigheid. De vloeibare voeding had geholpen, precies zoals de dokters voorspelden hadden. 'Je bent wakker, mijn god, je bent wakker'. Ze kneep hem in zijn voet. 'Wacht, ik moet eerst je ouders halen, ze zijn hier in het ziekenhuis, dichtbij.'
Hij zag het betraande gezicht van zijn moeder de kamer binnenschuifelen, zijn vader enkele meters achter haar. Hij was nog nooit zo blij geweest zijn ouders te zien. Een korte begroeting, een vluchtige kus op zijn voorhoofd, zijn moeders hand door zijn haar. Hij was vergeten hoe zacht haar hand kon zijn. Zijn ouders richtten zich tot de zuster, ze fluisterden gedrieën minutenlang. Tenslotte overhandigde ze het opgevouwen papiertje. 'Zorg dat hij dit vandaag eet, dan ga ik akkoord'. Zijn moeder accepteerde het document alsof ze een belangrijke overeenkomst hadden getekend. De zuster wierp een laatste blik op de hartslagmeter en knikte.
Het infuus werd ontkoppeld, zijn vader vroeg hem te proberen op te staan. Hij mocht naar huis, ze kwamen hem halen, eindelijk, hij verlangde naar thuis. Zijn benen leken van elastiek. Ondersteund door zijn vader aan de ene en zijn moeder aan de andere kant verliet hij strompelend het ziekenhuis. Ze tilden hem in de pick-uptruck, klemden hem tussen hen in op de voorbank, even leek zijn lichaam vergroeid te zijn met de lichamen van zijn ouders. Niemand zei iets, alleen de truck gromde bij het starten.
Straks zou hij in alle rust met ze praten. Zijn ouders zouden luisteren naar wat hij te zeggen had, hij had ze zoveel te vertellen. Hij zou er de tijd voor nemen. Straks had hij alle tijd van de wereld, hij kon bijna niet wachten. Nu eerst beter worden. Hij neuriede heel zachtjes.
Zijn vader draaide de truck het erf op, opende zwijgend de deur. Eduardo veerde licht naar links maar wist zijn evenwicht te hervinden. Hij deed geen poging de truck eigenhandig te verlaten, hij wachtte geduldig op de hulp van zijn ouders. Zijn vader tilde hem uit de truck, zijn blote voeten kusten de stoffige grond. Hij kantelde zijn romp naar voren, zijn moeder haastte zich om hem aan de andere kant op te vangen. Hij vleide zich om hun schouders, zijn hoofd bungelend, zijn ogen naar de grond gericht, zijn grond. Zijn blote voeten sleepte over de grond en vormden een spoor in het zand. Zijn pijnlijke voeten deerden hem niet, niet op het moment dat hij door zijn ouders thuis werd gebracht.
Ze legden hem op bed, zijn moeder keek hem bezorgd aan. 'Kom alsjeblieft naast me zitten, wacht hier bij me totdat ik slaap.' Hij hoorde een voorzichtige melodie in zijn stem. Zijn moeder bleef naast het bed staan. 'Ga maar slapen. Je zult beter worden, de dokters hebben gezegd dat het een kwestie van dagen is voordat je weer de oude bent.' Hij wilde nooit meer de oude worden. Heel even rook hij de geur van bamboe die zijn vader voor hem had meegebracht.
'Wij kunnen nu niet bij je blijven Eduardo, Lucia wacht op ons in het ziekenhuis. Als ze wakker wordt moeten we bij haar zijn, dat snap je toch wel?' Hij snapte het als geen ander. Hij hoopte dat ze voor eens en altijd uitgevochten was.